De donkere dagen

Hoe ga je om met weinig licht?

Redactie digifoto Starter 899
Je staat er misschien niet altijd bij stil, maar in de winter heb je veel minder licht dan in de zomer. Daar komt nog bij dat de dagen korter zijn en dat het weer vaak niet uitnodigt om buiten te gaan fotograferen. Binnen heb je ook heel weinig licht. Gelukkig zijn de huidige camera’s uitstekend geschikt om bij weinig licht te fotograferen. Maar je moet wel weten hoe je dat doet.

In de winter is het kouder omdat de zon minder hoog aan de hemel staat. Dat betekent ook dat de aarde per oppervlakte minder licht ontvangt. Tel daarbij de lange schemering en de bewolking op en je hebt een lichtverlies van wel een factor 20 of meer. Bij kunstlicht heb je vaak nog minder licht.

Veel mensen zijn bang om bij weinig licht te fotograferen of denken dat het helemaal niet kan – of alleen met flits. Dat is nergens voor nodig, want de huidige camera’s zijn daar heel goed in. Heb je een lichtsterk objectief en een goede camera, dan ziet de camera zelfs veel meer dan jij. Maar ook met een redelijk simpele camera en een lichtzwakke zoom kom je een heel eind.

Dat wil echter niet zeggen dat het allemaal vanzelf gaat. Zou je dezelfde instellingen gebruiken als je in de zomer bij volle zon zou doen, dan is er op je foto niks te zien. Fotografeer je in de compleet automatische stand, dan doet de camera heel veel om ervoor te zorgen dat de belichting vrijwel altijd klopt.

Belichtingsdriehoek

Er zijn drie instellingen die je kunt gebruiken om ervoor te zorgen dat je foto’s niet te donker (en niet te licht) worden. Samen vormen deze de belichtingsdriehoek. De eerste is de sluitertijd, dus de tijd dat het belichten van de foto duurt. Dat kan 1/8000s zijn, maar ook acht uur. Dan is er het diafragma. Dat is een opening in de lens die je groter en kleiner kunt maken. Daar heb je minder speling maar toch nog aanzienlijk. De derde zaak die je kunt variëren is de ISO-instelling. Dat is een elektronische versterking van het beeld. Je maakt het dus kunstmatig lichter. Met die drie dingen samen kun je alle situaties aan.

Sluitertijd, statief en stabilisatie

De sluitertijd is de simpelste manier om ervoor te zorgen dat je foto’s niet te donker worden. Hoe langer je belicht, des te meer licht valt er op de sensor. Vergelijk het met een waterkraan. Ook al druppelt het water er langzaam uit, als je maar geduld hebt kun je toch een emmer vullen. Wanneer je midden in de nacht een foto maakt in een donker bos en je belicht lang genoeg (bijvoorbeeld een half uur), dan ziet je camera veel meer dan jij. Een nadeel van lange sluitertijden is dat je de camera heel goed stil moet houden. Daarvoor heb je dus een statief nodig of een muur of iets dergelijks waar de je camera tegenaan kunt duwen. Veel camera’s en/of objectieven hebben stabilisatie, waardoor je de beweging van je hand minder ziet, maar dat helpt echt niet als je een paar seconden moet belichten.

Wanneer je foto’s maakt van mensen of bewegende objecten, dan helpt een statief vaak niet zo veel. Behalve misschien bij mediterende goeroes in lotuszit, krijg je bij een langere sluitertijd van circa 1/60 seconden al snel bewegingsonscherpte. Bij nerveuze mensen, kinderen, sport of bewegende dieren heb je vaak nog veel kortere sluitertijden nodig. Stabilisatie helpt niet tegen bewegingen van mensen of dieren.

Kies je statief zorgvuldig

Tegenwoordig heb je statieven van koolstofvezel. Deze zijn super licht en dus makkelijk mee te nemen. Maar een licht statief, is niet altijd even stabiel. Gebruik de volgende truc: hang je cameratas aan het haakje onder de middenzuil om het statief zwaarder, en dus stabieler te maken!

Diafragma en lichtsterkte

Gelukkig is er nog een andere methode om meer licht op de sensor te krijgen, zodat je vaak toch nog  met 1/60 seconde kunt werken: een groot diafragma. Een groot diafragma (een klein getal) laat heel veel meer licht door dan een gemiddeld diafragma. Sommige objectieven zijn heel groot aan de voorkant en laten dus veel licht binnen. Dat is echter wel afhankelijk van de brandpuntsafstand en de constructie, dus je moet echt de lichtsterkte weten. Een telelens met een brandpuntsafstand van 200mm met een opening van 50mm heeft een lichtsterkte van f/4, een 50mm-objectief met diezelfde opening een lichtsterkte van f/1.0! Lichtsterke objectieven zijn bijna altijd duur. Een uitzondering vormen de standaardobjectieven (ca. 50 mm) voor full frame. De oudere standaardobjectieven kun je vaak al voor iets meer dan € 150,- kopen. Gebruik je die dan op je APS-C camera, heb je door de vergrotingsfactor een licht teleobjectief.

Het gebruik van een groot diafragma is aan beperkingen onderworpen. Allereerst heb je uiteraard een lichtsterk objectief nodig. Goedkope standaardzooms hebben vaak een lichtsterkte van f/5.6 in de telestand, dus dat is echt ongunstig. Verder leveren alleen de duurste lichtsterke objectieven een goede scherpte bij open diafragma. Bij portretten is dat vaak niet zo’n punt, bij landschapsopnamen en opnamen van steden kan het erg storend zijn. Dat de achtergrond bij een groot diafragma onscherper wordt, is daarentegen vaak juist een voordeel.

ISO-instelling

De meest eenvoudige manier om bij weinig licht een goede belichting te krijgen, is het verhogen van de ISO-instelling. Vaak doet de camera dat al automatisch. Maar het is ook een methode die altijd nadelen heeft. De nadelen daarvan zijn echter sterk afhankelijk van de grootte van de sensor, maar ook van het merk. Daarnaast speelt het ook een rol of je de foto verder verwerkt. Bij een hogere ISO-instelling krijg je (meer) ruis, minder doortekening in lichte en donker partijen en minder mooie kleuren, terwijl ook de scherpte afneemt. Maak je de foto contrastrijker of verzadigder van kleur, dan neemt de ruis toe.

Hoe zwaar de nadelen wegen, verschillen enorm. Bij landschapsfoto’s die je ook nog eens bewerkt, wegen de nadelen het zwaarst. Bij foto’s van goed verlichte toneelvoorstellingen en concerten vaak het minst, en bij portretten en dieren gemiddeld. Heb je echter een hele mooie foto gemaakt die net iets te veel ruis heeft, dan kun je proberen daar wat aan te doen met de ruisonderdrukker van jouw fotobewerkingsprogramma.

Over het algemeen hoef je niet bang te zijn voor hogere ISO-waarden, moderne camera's kunnen tegenwoordig veel hogere ISO waardes aan dan vroeger en vaak zonder echt negatieve verschillen. Heb je echter op een hoge ISO gefotografeerd en moet je in de nabewerking je schaduwen lichter maken? Dan kan het voorkomen dat je onacceptabel veel ruis in je foto krijgt. Probeer de foto in één keer goed te belichten om dat te voorkomen.

Meer licht

Wanneer er te weinig licht is, kun je natuurlijk ook proberen gewoon meer licht te maken. Soms kun je een gordijn open doen, soms kun je ook extra lampen aandoen. Maar je kunt ook je eigen licht meenemen. Dat kan in de vorm van flits maar ook met continulicht. Let er wel op dat het flits (en het continu-licht) niet direct op je onderwerp gericht is, maar gereflecteerd wordt via een muur of het plafond. Direct licht heeft iets onnatuurlijks en wat veel erger is: het maakt veel mensen erg lelijk. Er zijn ook kleine softboxen en andere accessoires voor je flitser die het licht ervan zachter maken, zelfs als je het direct gebruikt.

Drie-eenheid

De bovengenoemde drie zaken zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het lijkt misschien verwarrend, maar het is juist heel goed dat je verschillende oplossingen hebt. Hierna volgt een tabel met de meest voor de hand liggende oplossing in een aantal situaties. Neem die niet te letterlijk, het is meer een richtlijn. Heb je een camera met veel ruis, dan moet je voorzichtiger zijn met de ISO-instelling, bijvoorbeeld. Heb je een zeer vaste hand (of zeer goede stabilisatie) en weet je beweging van je onderwerp te vermijden, dan kun je ook langere sluitertijden gebruiken enzovoorts. Als het je niet helemaal duidelijk is, probeer dan gewoon de verschillende instellingen uit. Daarvoor heb je in de winter vaak tijd genoeg!

afbeelding van Redactie

Redactie digifoto Starter | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Redactie