Begrijp de belichtingsmeters in je camera

Amy Schutte 1637
Elke camera heeft belichtingsmeters ingebouwd. Hiermee meet hij hoeveel licht er op het onderwerp valt dat je wil fotograferen. Afhankelijk van welke stand je hebt geselecteerd bepaalt hij vervolgens de belichtingsinstellingen of doet suggesties voor ons om ze handmatig in te stellen.

Soms is de belichtingsmeter echter niet het goede uitgangspunt en zul je het zelf over moeten nemen. Daarom is het in eerste instantie goed om te begrijpen hoe de lichtmeter werkt.

Middengrijs

De lichtmeter meet de helderheid en rekent deze om naar grijswaarden. Verschillende mate van helderheid op een onderwerp wordt omgerekend naar een gemiddelde van 18%, ofwel middengrijs.

Bewust onder- of overbelichten

Omdat de camera van middengrijs uitgaat, moet je er rekening mee houden dat dat soms in de weg zit van het onderwerp dat je wil fotograferen. Neem een foto met overwegend helder wit, zoals sneeuw bijvoorbeeld. De camera gaat zoeken naar dat gemiddelde en zal tevreden zijn met middengrijs. Daarom zal ‘ie een te donkere belichting voorstellen: de sneeuw is in je foto grijs. Je moet de foto dus als het ware overbelichten (in termen van de belichtingsmeter in ieder geval) om de juiste helderheid te krijgen. Bij heel donkere onderwerpen geldt het omgekeerde en zal de foto als je ‘m volgens de belichtingsmeter van je camera belicht, gebleekt lijken. Hier moet je dus onderbelichten om de juiste helderheid in je foto te krijgen.

Welke meetmethodes zijn er?

Bij veel camera’s kun je kiezen tussen drie meetmethodes:

  • meervelds- of matrixmeting. Hier meet de lichtmeter de helderheid in verschillende zones en worden de resultaten berekend. In theorie zou de camera ook verschillende lichtsituaties moeten herkennen.
  • centrumgerichte of centrumgewogen meting. Hierbij wordt er meer nadruk op het midden van het beeld gelegd. Bijvoorbeeld een bloem tegen een schaduwrijke achtergrond werkt op deze manier goed.
  • Spotmeting. Hier wordt de helderheid op een klein punt gemeten, meestal in het midden van het beeld Bij sommige camera’s valt het samen met het actieve focuspunt, maar bij anderen is het altijd het midden. Hierbij heb je de meeste controle want je kunt het punt instellen op een plek waar de helderheid ongeveer middengrijs (18%) is.

Zelf bijstellen

In de verschillende handmatige standen (A/Av, S/Tv of volledig handmatig M) kun je de belichting zelf bijstellen op de manier die jij kiest. Zo kun je ook hele donkere of hele lichte onderwerpen goed belichten,ondanks dat het geen middengrijs is. Het beste is om spotmeting te gebruiken en richt het middelste focuspunt van je camera op een belangrijk deel van je onderwerp, het liefst een deel dat gemiddeld belicht is. Druk de ontspanknop half in. Als je door de zoeker kijkt, laat de camera je nu een passende sluitertijd - diafragma combinatie zien, afhankelijk van op welke stand je staat. Je kunt de camera nog op een tweede deel van het onderwerp richten, bijvoorbeeld een veel lichter deel. Druk weer de ontspanknop half in en vergelijk beide resultaten. Je kunt dan zelf bepalen hoe je de belichting wil instellen.

Gebruik AE-L

Je kunt ook de Auto Exposure Lock van je camera gebruiken. Richt in dit geval het middelste scherpstelpunt op het belangrijkste deel van je onderwerp en stel scherp. Druk nu op de AE-L knop; de camera slaat dan de belichtingswaarden op. Je kunt de compositie veranderen en eventueel opnieuw scherpstellen, voordat je in de door jou ingestelde belichtingsinstellingen afdrukt.

Check het histogram

Om zeker te weten dat je foto niet helemaal onder- of overbelicht is, kun je natuurlijk altijd het beste het histogram controleren. Lopen de pieken helemaal tot aan de rand? Dan is de foto uitgebeten (te wit) of dichtgelopen (te zwart). Bij twijfel even checken dus!

afbeelding van Amy Schutte

Amy Schutte | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Amy