Volledige controle over de scherptediepte

Amy Schutte 1135
Scherptediepte is het gebied in je foto dat scherp is, het scherptevlak. Hiermee kun je, als fotograaf, creatieve keuzes maken en je foto’s helemaal naar je eigen hand zetten. Als je het onder controle hebt, natuurlijk. Met deze tips lukt dat zeker.

Het gedeelte voor het punt waarop je scherp stelde en het gedeelte achter dat punt kan scherp of onscherp zijn. Is er een klein gedeelte van de foto scherp (en de voor- of achtergrond dus onscherp), dan spreek je van een kleine scherptediepte. Dit wordt vaak gebruikt voor portretten, de onscherpe achtergrond wordt ook wel 'bokeh' genoemd. Is juist een groot gedeelte van de foto scherp (dus ook de voor- en achtergrond), dan spreek je van een grote scherptediepte. Dit wordt vaak gebruikt voor landschapsfotografie.

Diafragma

Het sleutelwoord voor het controleren van de scherptediepte in je foto, is diafragma. De instelling van het diafragma bepaalt voor een groot deel hoe de scherptediepte in een foto is. Staat het diafragma helemaal wijd open (het laagste f/getal)? Dan is de scherptediepte het kleinst. De achtergrond is dus wazig, onscherp. Knijp je het diafragma meer dicht (een hoger f/getal) dan wordt de scherptediepte groter. Een groter gedeelte van de achtergrond is nu ook scherp in je foto te zien. Sommige objectieven hebben een grote maximale diafragma opening, bijvoorbeeld f/1.4. Dit soort objectieven zijn vaak populair bij portretfotografen, omdat ze foto’s met een kleine scherptediepte kunnen maken. De achtergrond is dan onscherp, waardoor de geportretteerde persoon als het ware een beetje loskomt van de achtergrond.

Brandpuntsafstand

Niet alleen het diafragma is van invloed op de scherptediepte, ook de brandpuntsafstand van je objectief is bepalend. Hoe groter de brandpuntsafstand, hoe kleiner de scherptediepte in je foto. Dat betekent dat foto’s met een lange zoomlens eerder een onscherpe achtergrond hebben dan foto’s met een groothoeklens. Heb je een zoomlens? Dan is dus een kleiner gebied van de foto scherp wanneer je helemaal ingezoomd hebt dan wanneer je uitzoomt. Ook bij dezelfde belichtingsinstellingen.

Afstand en scherptediepte

Ook belangrijk bij scherptediepte is de afstand tot het onderwerp. Hoe dichterbij je scherpstelpunt ligt, hoe kleiner de scherptediepte. Fotografeer je een landschap in de verte, dan zal dat landschap helemaal scherp zijn, inclusief de lucht erachter. Kom je juist heel dicht bij het onderwerp? Dan is de scherptediepte klein en is de achtergrond onscherp. Denk maar aan macrofotografie, waar maar een heel klein gedeelte van de foto scherp is.

Scherpstellen

Wanneer je met een kleinere scherptediepte aan de gang wil gaan, is het erg belangrijk om op het juiste punt scherp te stellen. Bij een kleine scherptediepte is immers maar een klein gedeelte scherp en is voor en achter het scherpstelpunt al snel onscherp. Stel je dus per ongeluk scherp op iemands neus in plaats van oog, dan heb je grote kans dat de ogen niet helemaal scherp zijn in de foto. Heb je een extreem kleine scherptediepte? Stel bij portretten dan scherp op het oog dat zich het dichtst bij de camera bevindt (als het model in een hoek staat). Het gebied dat scherp is loopt vanaf ongeveer 1/3 van de lengte van de scherptediepte voor het scherpstelpunt en eindigt 2/3 na het scherpstelpunt. Zorg dat je de autofocus van je camera instelt op één scherpstelpunt, en kies deze bij voorkeur op de positie waarin je wil scherpstellen in de uiteindelijke compositie. Zeker bij scherptediepte is het bijdraaien van de camera na het scherpstellen een risico, en de kans is groot dat de scherpte niet meer op het juiste punt ligt.

afbeelding van Amy Schutte

Amy Schutte | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Amy