Handige begrippenlijst: fotografie jargon!

Amy Schutte 2516
Soms wordt je gek van alle termen die je om de oren vliegen. Iedere keer dat je iets over fotografie opzoekt, komen daar weer tig andere zoekopdrachten uit. Al die ingewikkelde woorden!

Zoals in zoveel ‘werelden’ wordt ook in de fotografie vaak gebruik gemaakt van ingewikkelde woorden voor dingen die niet eens zo ingewikkeld zijn. Of soms zijn ze iets lastiger te begrijpen, maar wel van groot belang om te begrijpen hoe je een goede foto maakt. Daarom hebben we een handige begrippenlijst gemaakt, die we voorlopig even hebben gericht op je apparatuur en foto’s zelf. Print ‘m uit, hang ‘m boven je bed of stop ‘m in je cameratas. Dit is het eerste deel met de basis, volgende keer gaan we meer in op jargon.

Diafragma

Ook wel ‘iris’ genoemd. Het diafragma is eigenlijk de grootte van de opening in je objectief. Vergelijk het met de iris van een oog; die wordt groter in het donker, omdat er dan meer licht doorgelaten kan worden. Diafragma knijpen betekent dan ook dat je het diafragma kleiner maakt, zodat er minder licht doorheen komt. Diafragma is onderdeel van de belichtingsdriehoek en heeft invloed op de scherptediepte.

 

Scherptediepte

In het Engels ‘Depth of Field’. Het is het gebied dat scherp is in je foto, vanaf het dichtsbijzijnde punt dat scherp is tot het verste. Je kunt dit gebied beïnvloeden en groter of kleiner maken, door je instellingen te veranderen. Zo kun je een grote scherptediepte creëren, bijvoorbeeld ideaal voor landschappen waarin je zoveel mogelijk scherp wilt hebben, of een kleine scherptediepte, bijvoorbeeld voor portretten waarin je de achtergrond onscherp wilt maken.

Sluitertijd

De sluiter is het deel van de camera dat wordt geopend en gesloten om licht binnen te laten en een foto te maken. Hoe lang deze open blijft, is afhankelijk van de sluitertijd. Hoe langer de sluitertijd, hoe meer licht er op de sensor komt en hoe lichter de foto wordt. Meestal wordt de sluitertijd aangeduid in seconden of fracties van seconden, bijvoorbeeld 1/200 seconde of 1 ", waarbij het "-symbool vaak gebruikt wordt om een hele seconde aan te geven. Voor lange sluitertijden heb je een statief nodig, want de kleine bewegingen die je handen maken zorgen dan voor onscherpte in je foto.

ISO

Iso is eigenlijk de lichtgevoeligheid van de sensor van je camera. Vroeger, in de analoge tijd, kon je fotorolletjes met verschillende lichtsterktes in je camera stoppen. Nu kun je nog steeds de gevoeligheid instellen, middels ISO. Een lage ISO geeft de mooiste, schoonste foto’s. Hoe hoger de ISO, hoe groter de kans op ruis of korreligheid in je foto. Wanneer dat optreedt verschilt per model, meestal kunnen duurdere toestellen een hogere ISO aan zonder ruis te krijgen.

Belichtingsdriehoek

De belichtingsdriehoek zijn de drie elementen waarmee je de belichting van je foto kunt bepalen, en die invloed hebben op elkaar, namelijk diafragma, sluitertijd en ISO.

Objectief vs. lens

Deze termen worden nogal eens door elkaar gebruikt. Een objectief wordt namelijk vaak lens genoemd, ook omdat dat in het Engels zo is. Een objectief is het apparaat dat je van de camera af kunt halen, en dat een bepaalde brandpuntsafstand heeft. Als je een camera aanschaft komt er vaak een standaard objectief, ook vaak kitlens genoemd (gaan we al), bij van bijvoorbeeld 18-55 mm. Een lens is het glazen deel van het objectief. Er zitten vaak meerdere lenzen in een objectief en alleen de voorste kun je zien.

Bokeh

Bokeh valt nauw samen met scherptediepte. Met dit woord wordt de wazige, onscherpe achtergrond aangeduid. Lichtpuntjes worden bijvoorbeeld wazige cirkels.

Aspect ratio

De aspect ratio is de beeldverhouding, dus de verhouding tot de hoogte en de breedte. Uit een camera komt meestal een beeldverhouding van 2:3, behalve compactcamera’s die meestal een aspect ratio van 3:4 hebben. Je kunt je foto’s vaak bijsnijden met behoud van aspect ratio. De beeldverhouding blijft dan hetzelfde, alleen de daadwerkelijke breedte en hoogte veranderen. Het is handig om de aspect ratio te weten wanneer je je foto’s laat afdrukken, om er zeker van te zijn dat er niets van je foto wordt afgesneden en je compositie zo verandert.

Zoeker

Dit is het ‘kijkgaatje’ waar je doorheen kijkt om een foto te maken. De meeste camera’s hebben ook een LCD scherm, waarop je kunt zien wat je doet door middel van ‘LiveView’. Maar de zoeker wordt het meest gebruikt, omdat je hier overdag (met veel licht om je heen) het beste kunt zien wat je doet.

Scherpstellen of focussen

Voordat je een foto maakt, moet je natuurlijk zorgen dat dat wat je wilt afbeelden, scherp is. Daarom moet je eerst scherpstellen. Dat kan gemakkelijk met autofocus, maar let er wel op dat je op het juiste punt scherpstelt. Dat zie je als je door de zoeker kijkt en de sluiter half indrukt. Meestal lichter dan een rood puntje op. Zorg ervoor dat deze op je onderwerp komt te liggen, dan stel je daarop scherp. Je kunt ook handmatig (manual) scherpstellen, meestal door een knop op je objectief om te zetten. Nu moet je scherpstellen door aan de ring aan de voorkant van je objectief te draaien.

Hot shoe

De hot shoe of flitsschoen is dat metalen ‘clipje’ bovenop je camera. Hierop kun je een externe flitser aansluiten, maar ook een ontvanger voor een microfoon bijvoorbeeld.

Lichtmeter

Als je de camera van de automatische modus afhaalt, kun je zelf je belichting instellen. Gelukkig helpt de camera je daarbij, want deze heeft een ingebouwde lichtmeter. Hiermee wordt gemeten hoeveel licht er op het onderwerp valt. In de zoeker kun je zien of je foto gemiddeld belicht is. Als er een heel licht deel in de foto zit (lucht of sneeuw bijvoorbeeld) of heel donker (onderwerp in de schaduw bijvoorbeeld) kun je, wanneer je de belichtingsinstellingen handmatig maakt, deze bijstellen omdat je dan niet op zoek bent naar een gemiddelde.

Ontspanknop

Dit is de knop die je indrukt om een foto te maken. Druk je de ontspanknop half in, dan stelt de camera scherp. Mits deze is ingesteld op autofocus. Ook kun je dan de belichtingsmeter zien, wanneer je door de zoeker kijkt.

Histogram

Wanneer er delen van je foto compleet overbelicht of onderbelicht zijn, hebben die delen geen informatie meer. Dit noem je ‘clipping’ en die delen zijn niet meer te redden in de nabewerking, ze zijn en blijven wit of zwart. Om je ervan te verzekeren dat dit niet het geval is, kun je het histogram erbij pakken. Deze kun je vinden op je camera, je kunt het beste in de handleiding opzoeken waar de functie precies zit voor jouw camera. Het histogram is een soort grafiek, die is opgebouwd uit alle 256 grijstinten die een foto kan bevatten en loopt van zwart (links) tot wit (rechts).  Loopt het grafiekje aan de linkerzijde uit beeld, dan zijn delen van de foto onderbelicht. Loopt het rechts uit beeld, dan zijn delen overbelicht.

RAW

In je camera kun je instellen of je je foto’s wilt maken in RAW of in Jpeg, Beide zijn bestandstypen. RAW is groter, het wordt ook wel als een digitaal negatief gezien. Er wordt geen compressie toegepast, zoals bij Jpeg het geval is. Het bevat allerlei extra informatie ten opzichte van Jpegs, en daarom kun je meer aanpassingen maken in de nabewerking zonder kwaliteit te verliezen. Maar, omdat de bestanden groter zijn, nemen ze meer plaats in op je geheugenkaart.

Natuurlijk zijn er veel meer begrippen van belang. Volgende keer gaan we in op veelgebruikte termen in spreektaal van fotografen, zoals ‘snel glas’ en ‘nifty fifty’.

afbeelding van Amy Schutte

Amy Schutte | Redacteur

Bekijk alle artikelen van Amy